Een inheemse druif en de trots van Transsylvanië, leányka (vrij vertaald "meisje") wordt gekenmerkt door een sterke groei en vooral compacte trossen in de vorm van "schouders". De druif geeft een relatief hoge opbrengst en is begin oktober klaar om te worden geoogst. In goede, bij voorkeur vochtige plaatsen, rijpt de druif goed en is een betrouwbare suiker produdent, zelfs in mindere jaren. Het maakt een rijke, zachte, zeer alcoholische wijn met een uitstekend karakter en een heerlijke geur.

De druif komt het meest voor in Eger, waar ook de meest bijzondere voorbeelden kunnen worden geproefd, hoewel ze ook nog steeds worden geteeld in Transsylvanië. De laatste tijd is dit charmante "meisje" zelfs gesignaleerd in de Sopron regio, tot de verbazing van velen, maar niet ten spijt. Leányka moet vroeg geoogst worden, omdat het gevoelig is voor rot (wat iets te maken heeft met de hoge opbrengst).

Zijn familielid, de királyleányka ("prinses") is een Transsylvanische kruising dat voor het eerst in Hongarije werd aangeplant na de Tweede Wereldoorlog. Het is een vrij late oogst ras voor het maken van een ronde en rijke wijn met een zwakke muscat aroma. Deze is ook gevoelig voor rot.